
Kamerlid

Morele grenzen en morele plicht in tijden van oorlog: Israël en de strijd tegen Hamas
Onlangs kreeg ik de vraag op X "Voelen Israëli's zich niet schuldig over de duizenden Palestijnse doden? De kinderen, de vrouwen, de ouderen – allemaal onschuldige slachtoffers?" Alhoewel ik geen Israëlisch staatsburger ben, probeer ik een antwoord te distilleren uit mijn gesprek met mensen uit dat land. Hieronder lees je hun antwoord:
"Ja. Het is afschuwelijk. Elk verloren mensenleven is een tragedie, en zeker het overlijden van een kind snijdt dwars door het hart. Maar tragisch betekent nog niet dat het moreel onverdedigbaar is.
De realiteit is dat het Palestijnse volk – keer op keer – keuzes heeft gemaakt: voor leiders als Hamas, voor extremisme, voor haat in plaats van opbouw. Hamas heeft Gaza niet alleen fysiek ondertunneld, maar ook ideologisch vergiftigd. En op 7 oktober koos Hamas om een ongeziene slachting aan te richten in Israël: baby's werden onthoofd, families levend verbrand, vrouwen verkracht en honderden gijzelaars ontvoerd. Die keuze had gevolgen.
De vraag is dus niet of de prijs hoog is – die is ondraaglijk. De vraag is of Israël iets anders kón doen. En het antwoord is: neen. Niets doen betekent de rakettenregen aanvaarden. Het betekent dat Israël zijn bestaan opgeeft. Dat haar bevolking op termijn verhuist of vernietigd wordt. Dan is het gedaan.
Zoals Golda Meir ooit zei: "We kunnen de Palestijnen misschien vergeven dat ze onze kinderen hebben gedood, maar niet dat ze ons hebben gedwongen hun kinderen te doden." De tragiek ligt in de keuze van Hamas om het conflict in dichtbevolkt burgergebied te voeren. Israël kan zich moreel, historisch én strategisch niet permitteren om niets te doen.
De rechtvaardige oorlog
Volgens de eeuwenoude filosofische traditie van de rechtvaardige oorlog (just war theory), die teruggaat tot Cicero, Augustinus en Thomas van Aquino, zijn er duidelijke voorwaarden waaraan een oorlog moet voldoen om moreel aanvaardbaar te zijn: zelfverdediging (jus ad bellum), laatste redmiddel, proportioneel doel, en gevoerd door legitiem gezag. Israël voldoet aan al deze criteria.
Proportionaliteit en militaire realiteit
Proportionaliteit betekent niet een “gelijke balans van slachtoffers”, maar dat het militaire voordeel van een aanval moet opwegen tegen de verwachte nevenschade aan burgers. In Gaza ligt dat complex. Hamas opereert vanuit woonwijken, gebruikt scholen en ziekenhuizen, en installeert duizenden explosieven in burgergebouwen.
In die context is het vernietigen van infrastructuur géén overdaad, maar een noodzakelijke militaire handeling. Israël neemt ongeziene voorzorgsmaatregelen: het verwittigt burgers met sms’en, pamfletten en “roof knocking” voor aanvallen. Veel aanvallen worden zelfs afgeblazen. Toch blijven burgerslachtoffers onvermijdelijk in stedelijke oorlogsvoering.
Hamas beweert dat er tot 60.000 doden zijn gevallen. Die cijfers zijn niet controleerbaar en omvatten ook natuurlijke overlijdens, eigen raketten, én tellen geen Hamas-strijders. Onafhankelijke schattingen wijzen op 20.000 tot 25.000 gesneuvelde strijders. Dat komt neer op een bijzonder lage ratio van 1 burger per strijdersdode – ongezien laag voor dit soort conflicten. In steden als Mosul en Fallujah lagen die verhoudingen 3x hoger terwijl het cijfer volgens de Verenigde Naties wereldwijd gemiddeld negen keer hoger liggen.
Juridische toetsing: de rol van de JAG’s
Binnen het Israëlische leger speelt het juridisch toezicht een unieke rol. Elke operatie wordt vooraf geëvalueerd door JAG’s (Judge Advocate Generals), militaire juristen die onafhankelijk nagaan of een aanval juridisch en proportioneel verantwoord is. Zij kunnen doelwitten aanpassen of schrappen. Dat toont de diepe verankering van het internationaal recht binnen het Israëlische defensieapparaat.
Hamas daarentegen schendt het oorlogsrecht systematisch. Het richt zich doelbewust op burgers, gebruikt zijn eigen bevolking als menselijk schild, en verheerlijkt geweld in zijn onderwijs en media.
Geen carte blanche – moraal blijft gelden
De oorlog tegen Hamas is moreel verdedigbaar, maar dat betekent niet dat alles mag. Er mag geen carte blanche zijn. Wanneer Israëlische soldaten zich misdragen, moet dat onderzocht en bestraft worden. Dat is wat een democratische rechtsstaat doet – zelfs in oorlogstijd.
Conclusie
Israël voert geen oorlog uit wraak, maar uit noodzaak. Het verdedigt zich tegen een vijand die geen onderscheid maakt tussen militair en burger, tussen leven en dood. In dat licht is de pijnlijke, maar noodzakelijke keuze voor zelfverdediging niet alleen legitiem, maar ook moreel verdedigbaar.
Het morele kompas verdwijnt niet in oorlog. Integendeel: het wordt er pas echt getest. En Israël, met al haar gebreken, toont in deze strijd dat rechtvaardigheid en zelfbehoud hand in hand kunnen gaan."
Tot zover het antwoord van mijn Israëlische contacten.
